De jongen in de trein
Op station Ede-Wageningen is het een chaos. In Driebergen was er een springer en er rijden geen treinen naar Utrecht. Niemand weet waar hij of zij heen moet en besluit dus maar om met de Valleilijn naar Amersfoort te gaan. Nog nooit heeft perron 1 zo vol gestaan met zeurende mensen. “De NS doet het ook nooit een keer goed!” of “Lekker dan, weer een uur reistijd!” Maar die ene jongen in de trein, die maakte het meeste indruk.
Zuchtend ploffen mijn vriendin en ik neer op één van de laatste lege treinbankjes. De trein stroomt vol en de coupés staan vol met mensen. Sommigen worden tegen de deuren aangeduwd en anderen beuken met hun backpack in op hun omstanders als ze willen omdraaien. Tegenover ons zit een jongen van onze leeftijd die met grote ogen om zich heen kijkt. Het lijkt wel alsof hij nog nooit zoveel mensen bij elkaar heeft gezien.
Met een zachte stem vraagt hij of wij weten wat er aan de hand is. “Ja, weer een springer bij Driebergen,” zeg ik onverschillig. “Een springer? Wat is dat?” vraagt hij. Mijn vriendin en ik kijken elkaar aan met de blik: ‘Jemig, leeft die onder een steen of zo?’ “Er is iemand voor de trein gesprongen,” zeg ik dus tegen hem. Verschrikt kijkt hij ons aan. “Heeft hij het wel overleefd? Waarom zou hij zo iets doen?” Wij zijn even stil, want daar hebben wij nog helemaal niet bij stilgestaan. Wij waren zo erg bezig met een plaatsje bemachtigen, dat we ons alleen maar irriteerden aan al het ongemak. “We weten het eigenlijk ook niet,” antwoorden we.
De jongen doet zijn oordopjes in en staart naar buiten. Het lijkt erop dat het hem echt dwars zit en om eerlijk te zijn ging ik er zelf ook over piekeren. Hoe kon ik zo nonchalant zeggen dat er iemand voor de trein was gesprongen, terwijl diegene nu waarschijnlijk zoveel mensen in verdriet achterlaat? Hoe kon ik nou grapjes maken over de formulering van de NS: “Aanrijding met een persoon”, terwijl het die machinist een trauma voor het leven heeft bezorgd? Hoe konden al mijn omstanders nou zo klagen over de NS, als die er zelf ook niks aan kan doen?
“Dames en heren, station Amersfoort,” horen we door de coupé. De jongen haalt zijn oordopjes weer uit zijn oren en kijkt ons weer aan. “Echt zo erg, ik vraag me dan echt af wat er door die persoon heen gegaan is,” vertelt hij ons nog eens. Nog zoekend naar een antwoord zien we dat we de trein kunnen verlaten. De jongen laten we ver achter ons en terwijl wij op onze volgende trein staan te wachten, vertellen we elkaar hoeveel indruk die jongen op ons maakte. Onze conclusie? De Nederlandse jeugd bestaat niet alleen maar uit individualisten.
“Dus jongen met de oordopjes en de zachte stem, bedankt voor je wijze les!”